Het is nog donker als ik wakker word.
Mijn 6 broertjes en zusjes slapen nog. Buiten hoor ik gestommel, dat zal mama zijn. Ik kruip recht van mijn matje en probeer niet over de anderen te struikelen. Ik sprokkel mijn schooluniform bij elkaar en plens wat water over me heen dat mama net gehaald heeft. Ze overhandigt me een kolf maïs, een restje van gisteren.
Terwijl het eerste licht de zon aankondigt, wandel ik gestaag het dorp uit richting school. Enkel een haan, een voorbijpruttelende motor en mijn flipflops weergalmen.
Na een dik uur wandelen beklim ik de laatste stoffige heuvel en merk ik naast wat moddervegen en zweetkringen een gat in mijn mouw.
Hopelijk vindt mama vandaag garen zodat ze mijn andere blouse kan herstellen en ze deze na 4 dagen eindelijk in de rivier kan wassen.
Vrolijk geschetter weerklinkt in mijn school. Die ligt hier als een burcht uitkijkend over de zee en de heuvels.
Ver van alles en iedereen.
Te ver voor asfalt wegen. Te hoog voor stromend water. Te duur voor elektriciteit.
Verspreid over het terrein liggen een 10-tal klasjes. Die herbergen elk een 50-tal leerlingen, een krijtbord en net niet genoeg tafels en stoelen. Het is 7.30 uur, ik ben net op tijd voor het ochtendappel. Plechtig zingen en danken we in groep. Nadien vormt zich een rij wachtenden voor de enige drie hurktoiletten.
Zoekend naar mijn vriendjes, knallen de hemelsluizen open en worden we in enkele seconden drijfnat. Snel verspreiden we alle beschikbare emmers zodat we straks vers water kunnen drinken. Als de lerares onze klas binnenkomt, veren we als 1 man recht en verwelkomen we haar plechtig. Ze opent haar schrift en schrijft verwoed onze Tanzaniaanse geschiedenis over op het bord. Wij schrijven die op onze beurt over in ons schrift. Boeken hebben we niet dus leren we goed schrijven. Een krakende stoel en gekras van het krijt vormen de enige geluiden. Iedereen denkt waarschijnlijk aan de stok die daar onschuldig in de hoek staat maar gisteren gekrijs veroorzaakte. Nu en dan moeten we samen iets in koor opzeggen. Ik begrijp niet alles maar mompel flink mee. Na 40 minuten inlandse geschiedenis verdwijnen lerares en stok. We wachten een uurtje op de volgende leraar en houden ons ondertussen in stilte bezig.
's Middags hebben we geluk want er is een rijstverkoper de school ingereden. Niet iedereen kan een maaltijd betalen maar ik heb nog wat kleingeld in mijn tas. Tijdens de zwoele namiddag wordt ons klasje opgeschrikt door geroep en getier. We zien in het naburig klasje 3 meisjes op de grond wild om zich heen schoppen terwijl ze onverstaanbaar schreeuwen. We staren hen aan. Gelukkig wringt een oudere leraar zich door de menigte en roept dat ze onmiddellijk moeten stoppen. Het geluid verstomt. Mijn vriendin fluistert dat ze waarschijnlijk bezeten zijn door slechte geesten.
Napratend dalen we rond 15 uur de heuvel af. Thuis wacht papa me op en gaan we samen met ons houtskoolvuurtje naar het busstation om warme maïs te verkopen.
Het is al donker als we thuiskomen. De grote en enige lamp in de kamer brandt niet. Naast ons dreunen de generators die bij stroomuitval elektriciteit voor de hotelgasten opwekken. Door een spleet kijk ik een hotelkamer binnen van 2 Mzungu (blanken). Een man zit over een scherm gebogen en houdt ondertussen een telefoon in zijn handen. Aan de muur hangt nog een scherm. Een vrouw loopt druk heen en weer in de kamer. Wat heeft ze vreemde, mooie kleren aan maar waarom doen ze zo druk?
De leraar vertelde dat er morgen Mzungu op bezoek komen van Voluntary Service Overseas (VSO). Zij gaan ons helpen om werk te vinden. Hopelijk spreken die wel wat Swahili. De vorige keer waren ze wel aardig maar begreep ik er niet veel van.
Of gaan ze ons werk geven? Of geld?
Ik val in een diepe slaap en droom van duizenden grote en kleine lampen.
Back to Top